Masterclass

Masterclass Jan Verweij

HANDELEN TEGEN OF NAAR ONZE NATUUR?

Amersfoort 7 oktober 2016.

 Dames en heren, goedemiddag, welkom bij mijn masterclass. De titel van mijn lezing luidt HANDELEN TEGEN OF NAAR ONZE NATUUR? Dat is een beetje een provocerende titel, ik kom daar uiteraard op terug. Misschien is de titel ‘Immanuel Kant, Robinson Crusoe en Onderwijs2032’ een betere, we zullen nog wel zien.

Eerst even iets over mijn proefschrift. U weet wat er met proefschriften gebeuren: ze verdwijnen in een gróóóte la, dat is het doel ook trouwens, het werk is immers een soort portfolio, niet een praktisch onderzoek, het is meer een verslag van een reis dan een beschrijving van het reisdoel.

Mijn proefschrift is vóórdat het de la inging door zéker 3 mensen gelezen, mijn promotor, mijn co-promotor en mijn vrouw; van die laatste weet ik het zeker, want die begon maandenlang iedere avond vóór het slapen gaan weer op pagina 1.

[ Vorig jaar hielp ik als goede vader bij de verhuizing van mijn zoon; samen op zolder gebogen over een zware kast zag ik opeens dat mijn proefschrift door hem of mijn schoondochter gebruikt werd om een poot van de kast te vervangen; toen we beiden gebogen naar elkaar met de spieren gespannen het lachwekkende inzagen, dacht mijn zoon een fractie van een seconde na en zei toen: ‘zie je wat een krachtig boek ik het vind?’
Een prachtig doel van het boek! ]

De titel van mijn dissertatie luidt KANTTEKENING VAN EEN HORREARIUS, ik leg u die eerst even uit. Ene Paulus van Hemert heeft samen met Joh. Kinker (deze is iets bekender door de Kinkerstraat) in het begin van de 19e eeuw een tijdschrift opgericht ter promotie van het kantianisme; dat tijdschrift heette het Magazyn voor de critische Wijsgeerte en de Geschiedenis van Dezelve. Een magazijnmeester is in het Latijn een Horrearius, tegenstanders noemden Van Hemert indertijd al snel een magazijnmeester, een beetje pedant en arrogant natuurlijk als contrast met hun eigen positie van hoogleraar o.i.d.
De manier waarop Van Hemert het kantianisme schetst is uiteraard een kanttekening, vandaar dus de voor de hand liggende titel ‘Kanttekening van een Horrearius’.

Het boek beschrijft de receptie van het kantianisme, want het was een ware hype in het eerste decennium van de 19e eeuw: in de filosofie, in het toneel, in de literatuur, in de vrijmetselarij, in de genootschappen, in de dag- en weekbladen, in de rechtswetenschappen, in de natuurwetenschappen  … het kantianisme sijpelde toen niet naar binnen, maar met de kracht van een tsunami eiste het overal zijn deel op.

Een hype dus, vól in opkomst, modieus; maar na 1820 is het plots over & uit.
Het kenmerk van een hype: fel opvlammen en snel uitdoven.

Natuurlijk was het geen zuivere hype: het kende ook tegenstanders, bijvoorbeeld in de beeldende kunst, deze afbeelding van Smies bijvoorbeeld waarop iedereen in slaap lijkt te zijn gesukkeld: het toont het kantianisme dat o zo slaapwekkend zou zijn.

Twee eeuwen later bevestigde mijn vrouw overigens dat gelijk, avond na avond.

Daarover, over die hype, ging mijn studie.

[ Overigens: soms zoek je – is mijn overtuiging – niet zelf iets uit, maar zoekt iets jóu uit: toen ik twijfelde of ik die studie moest aanvangen, het kost je toch 20 a 30 uur extra in de week en dat jaren en jarenlang, zocht ik uit waar dat magazyn dan wel in Nederland ter inzage zou zijn: in de Universiteits Bibliotheek in Amsterdam en in de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag; één keer typte ik verveeld bij google weer vol twijfel in ‘magazijn’, maar nu verkeerd geschreven, meet een ij in plaats van een y en zie: het was gewoon te koop; in Johannesburg nota bene, bij een obscuur antiquariaat voor 750 dollar! En dat heb ik besteld en dat was het startsein tot de            studie! Dat soort tekens dien je niet te veronachtzamen. ]

Wat gaat dat kantianisme nou over? Ik probeer het u uit te leggen in minder dan 2 minuten.

In 1543 schrijft de Poolse astronoom Copernicus een belangrijk werk, namelijk ‘De Revolutionibus Orbium Coelestium’: Over de omwentelingen, letterlijk ‘terugwentelingen’ der hemellichamen. Hij stelt in een wereld die nog van het geocentrische wereldbeeld uitgaat dat niet de aarde maar de zon het middelpunt van het heelal is, een heliocentrisme dus.
Elke radicale omwenteling in denken, een ander perspectief innemen, een fundamenteel ander uitgangspunt aanvaarden is ná hem als eponiem een ‘copernicaanse wending’ gaan heten.
Morosofen – zotte wijzen – bedienen zich van copernicaanse wendingen.

Wat Copernicus voor de astronomie doet, doet Kant voor de metafysica. Zo’n 250 jaar na Copernicus schrijft hij namelijk drie boeken, drie ‘Kitiken’. Deze drie boeken brengen een omwenteling, een aardverschuiving in de filosofie te weeg, zodat historici geneigd zijn te spreken van de filosofie vóór en de filosofie na Kant. De Duitse dichter Heinrich Heine vergelijkt de publicatie van de drie kritieken zelfs met de bestorming van de Bastille: zij leidden de komst van een nieuw tijdperk in, al ging dat niet vanzelf, niet geleidelijk en zeker niet vanaf het eerste moment al.

Ik wil u eerst een indruk te geven van de kantiaanse revolutie in de wijsbegeerte.
Net als Copernicus verlangt Kant dat we de wereld vanuit een ander oogpunt gaan bekijken. Hij dwingt ons de blik in de filosofie niet langer te richten op het object van kennis, maar op de voorwaarden van kennis. Waar voorheen altijd was aangenomen dat kennis zich voegt naar de objecten, zo stelt Kant dat de objecten zich voegen naar de kennis. Dat wat we object noemen wordt bepaald door wat we er zélf aan toevoegen, niet door een subjectivisme omdat ik een ander persoon ben dan u, maar door het feit dat we allebei mens zijn, dat we niet anders kunnen dan als mens waarnemen.
De metafysica tót Kant bestudeerde de dingen die transcendent zijn, dat wil zeggen onze ervaringen te boven gaan. We kunnen dus wel een pen een stuk papier waarnemen, zelfs ons eigen lichaam en dat proefondervindelijk bestuderen, maar de traditionele metafysica beweerde met noodzakelijkheid en met zekerheid dat we een wereld van objecten kunnen bestuderen die zich niet lenen voor dergelijke ervaringen, zoals platoonse ideeën. Daarom zei men dat de metafysica de discipline was die alleen de rede toepaste, zonder verband te houden met of afhankelijk te zijn van enige ervaring. In de ogen van Kant is een dergelijke wetenschap een illusie.
Volgens hem kunnen we beweringen die we doen op twee manieren rechtvaardigen. We kunnen een beroep doen op de ervaring (dat noemt Kant a posteriori) of op wat los staat van de ervaring (wat Kant a priori noemt).
De eerste groep beweringen hiervan – a posteriori – kennen we allemaal, omdat we ze elk moment van de dag doen. Ik sta en u zit te luisteren zijn zulke a posteriori beweringen, want ze zijn gebaseerd op waarneming. Ze zijn de basis van de wetenschappen.
Kant stelt dat wij alleen met behulp van de waarneming uitspraken over de wereld om ons heen kunnen doen. Betekent dit nu dat wij afscheid moeten nemen van de metafysica?

Gelukkig voor de filosofie is er nog een tweede soort beweringen. Deze groep omvat niet alleen triviale uitspraken als ‘een vrijgezel is ongehuwd’ of ‘het geheel is groter dan een deel’;  men vindt en vond dit soort beweringen in de wiskunde.
Een klein voorbeeld: de wiskunde bevat oordelen onafhankelijk van de ervaring.  3 + 1 = 4 is zo’n a priori oordeel. Deze bewering zijn we gerechtvaardigd te doen zonder ooit drie objecten  en één object bij elkaar te hebben gezet en dan met de vinger langs ze te gaan en ze op te tellen tot 4.  Nee, volgens Kant is 3+1=4  zuiver een abstracte operatie van onze geest die ons van de waarheid van deze uitspraak overtuigt.
De reden dat de geest zo’n operatie kan uitvoeren is volgens Kant dat tijd en ruimte ideëel zijn, zij behoren niet tot de objecten maar het zijn aanschouwingsvormen. Zij vormen het instrumentarium van onze geest.

Kant zegt: Ik ken daardoor slechts das Ding für mich, niet das Ding an sich. Behalve de zintuigen (waar de empiristen zich op baseren) en het verstand (waar de rationalisten zich op baseren) onderkent Kant in onze geest nog een derde vermogen, namelijk de rede. Wij zijn in staat te bedenken begrippen van totaliteiten, bijvoorbeeld het universum als het geheel van alle dingen, dat we echter nooit kunnen ervaren. Twee andere voorbeelden daarvan zijn God en de vrijheid.  Ze zijn noodzakelijk als richtsnoer voor het gedrag omdat we onszelf anders niet langer als moreel betrouwbare en verantwoordelijke wezens kunnen zien en de samenleving dus niet zou kunnen existeren. Verantwoordelijkheid vooronderstelt dat de mens een vrije wil kent. De morele geboden waarin die vrijheid tot uiting komt, zijn dus producten van de zuivere rede.

Hij stelt dus dat de mens, beschouwd als wezen dat buiten de temporele opeenvolging  van determinerende gebeurtenissen staat,  vrij en verantwoordelijk is. Wilsvrijheid is dus voor Kant geen empirisch aantoonbaar feit, maar een theoretische eis om de imperatieven van de moraal te kunnen begrijpen.
Kant formuleert een regel die moet worden gevolgd en wel onvoorwaardelijk, namelijk de categorische imperatief, waarvan Kant drie formuleringen gaf en waarvan er een luidt:  je moet handelen volgens die maxime (het principe dat de aanzet geeft tot of ten grondslag ligt aan iemands handelingen) waarvan je tegelijkertijd kan willen dat ze een algemene wet wordt. Wat ook wel wordt Handel zo dat je de mensheid, zowel in je eigen persoon als in de persoon van ieder ander tegelijkertijd ook als doel en nooit enkel als middel gebruikt.

Belangrijk hierbij is dat slechts een persoon die handelt TEGEN zijn neiging in, moreel handelt. Wat je van nature goed doet, doe je gewoon. Daar hoef je niet trots op te zijn. Handelen volgens je natuur, is bijna alleen dierlijk. Een moeder Teresa die goed doet, doet goed. Iemand die niet rookt, rookt niet. Iemand die niet steelt, steelt niet. Zo simpel en zo weinig lovenswaardig is dat.

Maar iemand die van nature níet zo goed is als Teresa,  die handelt pas prijzenswaardig. Iemand die rookt, maar net gestopt is en nu op van de zenuwen is, die handelt pas prijzenswaardig. De kleptomaan die zijn natuur weet te bedwingen, die handelt pas prijzenswaardig.

[ Mijn zonen vroegen indertijd om een rijbewijs als ze tot hun 18e niet zouden roken; ik   heb dat geweigerd: als je niet rookt, is het geen kunst om niet te roken. Geen rijbewijs   dus. De oudste begon op zijn 17e en die heb ik op zijn 18e aangeboden: een rijbewijs in ruil voor zijn pakje sigaretten! Daar maakte ik me niet populair mee bij zijn broers, maar dat terzijde. ]

Maar wat heeft dat met het onderwijs te maken?
Alles, werkelijk alles.

Kant was in mijn ogen een morosoof, een zotte wijze omdat hij werd vereerd en verguisd, omdat hij inging tegen de heersende gedachte. Zo iemand wordt automatisch een zot genoemd, een gevaarlijke gek, terwijl geen dier bij machte is de domheid te bewerkstelligen waartoe de mens in staat is; ik geef u wat voorbeelden, overigens overgenomen uit het prachtige boek van M van Boxsel, de  encyclopedie van de Domheid, handelend over de patafysica:

– Nicotine-arme tabak heeft het sigarettenverbruik verdubbeld.
– Automobilisten met airbag en veiligheidsgordels rijden gemiddeld 20 procent harder.
– Ouders in Amsterdam laten hun kinderen niet meer buiten spelen in verband met het drukke verkeer; daarom rijden ze de kinderen met de auto naar een terrein buiten de stad.
– Filters om kraanwater te zuiveren, blijken een ideale broedplaats van bacteriën.
– De restauratie van de fresco’s van Michelangelo in de Sixtijnse kapel trok zoveel bezoekers dat de hogere vochtigheidsgraad, de toegenomen hitte en zwavelgraad in de lucht leidden tot een onzichtbare zure regen binnen de kapel. Schoonmaken leidt dus tot vervuiling.

Ieder nieuw paradigma wordt ingeleid door een morosoof (maar de meesten zijn echt moros hoor, compleet gek, zoals de man die beweert dat Troje in Engeland ligt, Zeeland eigenlijk Ithaca is (Delft is dan natuurlijk Delphi), of dat in het Stratenplan van Den Bosch de plattegrond van de piramide van Cheops verwerkt zit. Sommigen geloven dat de Elfstedentocht een soort pelgrimstocht is met de vorm van een rozenkrans (let op het uitstapje naar Bartlehiem) en dat de opnamen van de maanlanding vooraf gemaakt zijn in een studio (al geloof ik persoonlijk dat laatste zelf ook).

Kant is dus een morosoof voor mij.

Ik ga naar deel 2 van mijn presentatie, maar niet voordat ik verteld heb wat die studie met mij gedaan heeft, namelijk het bewustzijn gegeven hoe dóm je kunt zijn, hoe dom vooral ik kan zijn. Soms hoorde ik mezelf in de klas namelijk wel eens zeggen nadat ik iets al 2x had uitgelegd ‘hoe kun je dat nou niet snappen? Ik heb het al 2x uitgelegd!’

Bij mijn promotor moest ik soms bekennen dat ik iets niet snapte. Hij legde ‘t dan uit, en soms snapte ik het dan nog niet. Dan volgde nóg een uitleg en de week erop moest ik bekennen dat ik het nog niet snapte…..
Het met het feit geconfronteerd worden dat je niet alles meteen snapt, óók niet als het jouw ‘terrein’ is, maakt je wel wat nederiger, laat staan dus voor een vak waar je wellicht niet veel mee hebt…. Dat was de grootste les!
Het Lerarenregister waarover van alles te zeggen valt, zou dit als drijfveer moeten hebben: niet wat je nu weer allemaal méér weet, maar in welke mate je er achter bent gekomen wat je allemaal níet weet of kunt zou vastgelegd moeten worden….

Deel 2 nu en daarna deel 1 en deel 2 samenvoegen.

Mijn favoriete boek is er een uit 1719 en het heet Robinson Crusoe. Het is in diezelfde eeuw al 40x herdrukt, een record voor die tijd! In Nederland was er overigens al een voorloper van Hendrik Smeeks: ‘Het machtig Koninkrijk van Krimke Kermes’ uit 1708. Jean-Jacques Rouseau noemt het in zijn ‘Emile ou de l’education’ het beste pedagogische boek ter wereld: Emile krijgt het dan ook als enige boek te lezen.

Het is mijn favoriete boek omdat het de taak van het onderwijs in een notendop weergeeft: het leert je wat je moet doen als je niet meer weet wat je moet doen…

Natuurlijk heb ik dat vroeger slechts gelezen als over een man die aanspoelt op een eiland en meteen lekker buiten meteen boomhutten en zo gaat bouwen: prachtig.

Maar het is niet voor niets dat dat boek een hele robinsonade-reeks voort brengt. Dat aanspoelen gaat over de systeemtheorie, over wat te doen, hoe te overleven, over het rangschikken van nieuwe waarden en die omzetten in daden, later in normen. Iets niet zozeer aanpassen, maar fundamenteel, rudimentair iets beschouwen.
Het eiland waarop hij aanspoelt is een tabula rasa, het ultimatieve begin van een interpretatie en van een praktijk.

Het lege eiland wordt getransformeerd in een idylle op basis van een convergentie van natuur en techniek, een natuur die technisch begaafd is en een techniek die convivaal is met de natuur
(het beschrijft overigens ook een voorloper op ons geprezen en verafschuwde multiculturele samenleving …zie de mensenoffers / het kannibalisme  en de houding ten opzichte van Vrijdag die – o hoe hautain – natuurkijk meteen gekerstend dient te worden).

Ik pak even Kant terug en citeer een gedichtje op Kant uit die tijd:

O KANT! – gij hebt aan alle zijden
Het Eiland der Natuur bespied.
Gij zaagt het immer voorwaarts glijden,
Rondom begrensd door ’t eindloos Niet.
(…)
Ook gij begaaft u op die stranden,
(Waar ’t Eiland zich door d’Oceaan
Van alle zijden aan ziet randen)
Om langs die grenzen om te gaan.
Daar hebt gij elke bocht berekend.

Wij spoelen allemaal in ons leven een keer aan, sommigen spoelen alleen máár aan, anderen vinden een eiland. Het is een herijking en als zodanig een verrijking.

En deel 3 nu : het onderwijs.

De staatssecretaris vond enige tijd geleden dat het onderwijs de kans maakte aan te spoelen, terwijl veel juist het tegendeel bewijst, bijvoorbeeld de positie op de PISA-ranglijst, de tevredenheid, de uitwerking. Waarom zou je je bezinnen op iets wat goed is? Never change a winning team: ik hoor de tegenstanders. Tegenstanders die net als in de tijd van Kant de pejoratieve benaming Horrearius kozen, het nu over de Schnabelstjeskrant hebben, de commissie kwam immers onder voorzitterschap van prof. P. Schnabel.

Ik vertel u over een onderzoek uit de psychologie. Stelt u zich voor een kamer. In die kamer worden 20 apen losgelaten. Er is een gekrijs en gevecht dat de onwennigheid toont.

In die kamer wordt op een tafel lekker eten weggezet. Eén aap, het sterkste en dus het moedigste mannetje, springt op die tafel, maar krijgt een schok; de tafel staat onder stroom! Verwarring alom, elke aap slaat aan het krijsen. Na 20 minuten durft nummer 2 het; hij springt op de tafel en krijgt óók een schok. Nóg meer verwarring. Dan duurt het wel een uur voordat nummer 3, de sul, het probeert. Hetzelfde verhaal natuurlijk. Daarna durft niet één aap het meer: zij hebben hun lesje geleerd, namelijk: spring niet op die tafel!
Vervolgens gaat het experiment verder; gedurende 20 dagen wordt er elke dag één aap die alles heeft meegemaakt, uit de kamer gehaald en vervangen door een nieuwe aap. Die laatste wordt dan meteen door de rest duidelijk gemaakt dat hij maar beter met zijn poten van die tafel kan afblijven. Na 20 dagen is de hele populatie vervangen, weet niemand meer waarom je niet op die tafel mag springen – de stroom is er al 20 dagen af – maar geen enkele aap doet het nog.
Dat is ons onderwijs…..

‘Wordt geen aap’ is het advies dat ik mijn studenten vaak geef: in ons onderwijs zijn wij misschien wel die apen, wij doen het zo omdat wij het zo doen. Moet het anders, dan durven we niet.

Wij zijn aanhangers van J.C. Bloem, niet echt een lachebekje, van wie het aforisme ‘Iedere verandering is een verslechtering, zelfs een verbetering’ is.

Draai het eens om: ‘Iedere verandering is een verbetering, zelfs een verslechtering’

Het volgende beeld heb ik aangetroffen in HET ALTERNATIEF. Om duidelijk te maken dat het onderwijs hetzelfde is als jaren en jaren geleden: stel je een tijdreiziger voor, iemand uit de 19e eeuw die opeens hier met een tijdmachine is gekomen. Hij kijkt zijn ogen uit, herkent bijna niets, snapt niets, maar er is één maatschappelijk instituut dat hij direct en meten zal kunnen duiden: …..de school…..

Is dat niet beangstigend?

Nee, zeggen sommigen,
onderwijs gaat over kinderen en met hen mag je niet experimenteren,
en ze hebben gelijk.

Ja, zeggen anderen,
onderwijs gaat over kinderen, over een nieuwe maatschappij,
en ze hebben gelijk

Onderwijs2032  is wellicht geen echte copernicaanse wending, maar het is wel een nieuw denken over het onderwijs. Je moet de angst om te stranden achter je laten. Je moet niet bang zijn om te erkennen dat er vele waarheden zijn, niet maar één, zoals velen het ons willen laten doen geloven.
Ik geef als voorbeeld een vraag van een cito-toets.

Kunt u aangeven welke vervoersmiddel hier NIET thuishoort?

Inderdaad……

……….de trein, zo luidde het officiële antwoord, want die rijdt niet op rubberen banden.

Onderwijs2032 is niet méér dan een oproep om anders, morosofisch, rudimentair tegen onderwijs aan te kijken. Het is een oproep om tenminste in gedachten even te stranden en dat metaforische stranden als experiment levert vele voordelen op, ik noem er ééntje maar: het eigenaarschap! Weer eigenaar worden van je onderwijs bevordert de kwaliteit én je werkplezier (persoonlijk heb ik me altijd verbaasd over het feit dat wij als hoogopgeleiden ons de les laten lezen door een commerciële instantie buíten het onderwijs – de uitgeverij – die ons vertelt wat we vandaag moeten doen – pagina 20 en 21 -, en wat morgen: pagina 22 en (doe eens gek) pagina 24).

Ik ga niet de aanbevelingen van de commissie onderwijs2032 uitvoerig opnoemen, maar heel kort, in 8 punten:

1. De snel veranderende (informatie-)technologie stelt het onderwijs volgens het platform voor een nieuwe opdracht. Kennisoverdracht blijft belangrijk, maar moet meer in balans zijn met a) persoonlijke ontwikkeling en b) voorbereiding op deelname aan de maatschappij.

2. We moeten ons meer richten op toekomstgericht onderwijs:
we moeten creativiteit en nieuwsgierigheid prikkelen en leerlingen leren zich
blijvend te ontwikkelen
we dienen leerlingen te leren omgaan met vrijheid en verantwoordelijkheid en
over de grenzen heen te kijken
we dienen leerlingen de kansen van de digitale wereld te leren benutten
we dienen maatwerk te bieden

​3. ​​Onderwijs dient leerlingen te laten werken aan hun persoonlijke ontwikkeling. Dat moet dan leiden tot zelfstandige volwassenen, die naast vaardig ook waardig en aardig zijn.

4. Persoonlijke ontwikkeling dient door het hele onderwijsaanbod aan bod te komen, ook in bijvoorbeeld levensbeschouwing, kunst, filosofie, sport, maatschappijleer cultuur.

5. Engels is belangrijk, het dient al in groep 1 onderwezen te worden; een tweede moderne vreemde taal wordt optioneel.

6. We dienen vakoverstijgend in domeinen les te geven, in domeinen: natuur & technologie, mens & maatschappij en taal & cultuur. Niet van alles een beetje, maar meer van minder (ein bisschen und ein bischen bleibt ein bisschen)

7. Maak onderwijs ook ‘merkbaar’ in plaats van allen ‘meetbaar’. Denk aan – nu in het engels – the tail is wagging te dog …-. Toetsdruk dienen we te verminderen.

8. In het nieuwe onderwijs dient de leraar een heel stevige rol spelen en meer regie over de onderwijsinhoud krijgen.

Is dat alles?
Nee, maar voor de rest moet je komen luisteren naar mijn workshop onderwijs2032…

En nu?
Is onderwijs2032 is een soort kantianisme, óók een hype?
Ja, dat denk ik soms inmiddels wel ja…. Maar wel een hype die weliswaar overgaat, althans als naam, maar die óók een aanzet heeft gegeven en uiteindelijk inhoudelijk omarmd zal worden! Als we maar even durven, als we maar niet wachten tot we écht aanspoelen!

Maar het kan niet anders dan dat over zeg 5 jaar er anders wordt lesgegeven, en niet omdat Den Haag dat wil, maar omdat wij dat samen willen!

Zou onze opdracht niet moeten luiden : ‘geef onderwijs zoals jij zou willen dat je zelf onderwijs gehad zou willen hebben? ‘
….. en hé……….. dat lijkt verdacht veel op de categorische imperatief van Kant!

Zouden we niet een beetje tégen onze natuur moeten ingaan en een verandering moeten voorstaan, óók al zijn ervan overtuigd dat we het nu al zo goed doen? Bekijk het eens anders, een beetje copernicaans, bleek namelijk achteraf zo gek nog niet.

Ik dank u voor uw aandacht.

 

dr. Jan Verweij