Een kerstverhaal voor 6 vwo 2014

(en beetje van BiegelKerstman-online-shoppen en een beetje van mij)

Een kerstverhaal over een keizer

De keizer was een lastige keizer. Hij heette Dries, een beetje ouderwetse naam. Nukkig, driftig en schreeuwerig, zijn haren zagen er ook niet uit. Het vorige jaar wilde hij Kerstmis al in oktober vieren, met een kerstboom die iets heel bijzonders moest zijn. Daartoe hadden de lakeien een mooie, aantrekkelijke danseres die Isabelle heette als boom opgetuigd en die arme Isabelle heeft zo de hele avond doodstil op één been moeten staan. Zie je het voor je? Het was geen gezicht…
Wat zou het dit jaar worden?
Gelukkig niets in oktober. Niets in november, nog niets op 17e december… maar toen, op donderdag de 18e het 4e uur, beukte Keizer Dries met zijn zware gouden kroon op de eikenhouten tafel en riep: “Ik wil het kerstverhaal horen!”
“Maar Sire,” antwoordde de eerste lakei die Jelle heette bevend, “dat kent u toch al?”
“Kennen?” riep de keizer, “kennen? Jelle, Ik wil het horen!”
“Pardon Sire, welk kerstverhaal bedoelt u eigenlijk?” vroeg de tweede lakei Youri  onderdanig.
“Versta je me niet?” schreeuwde de keizer. “Youri, Het kerstverhaal zei ik.”
“Maar-maar-maar welk is hèt-hèt-hèt?” stotterde de derde lakei Sophie lijkbleek.
De keizer smeet zijn gouden kroon op de spiegelgladde vloer, zodat het ding kletterend door de zaal vloog en in een hoek tegen het gordijn plofte. “Ga het zoeken!” bulderde de keizer. De lakeien, Jelle Youri en Sophie vlogen naar de hoek, raapten gedrieën de kroon op en kwamen er op een deftig drafje mee aanzetten. “Ik bedoel het verhaal,” schreeuwde de keizer, purper van woede. “Zoek het kerstverhaal en vertel het me. Onmiddellijk. Mars.”
De lakeien zetten de kroon neer en verlieten achteruitlopend de zaal, diepe buigingen makend, zodat ze buiten in de gang over elkaar heen vielen. “Phoe,” sprak Jelle, “Boe,” sprak Youri. “Foei, foei, foei,” stotterde Sophie. Daarop begaven ze zich naar de keizerlijke bibliotheek en begonnen in alle kerstboeken te bladeren om hèt kerstverhaal te vinden.
Een uur later klopte Jelle bescheiden aan de deur van de troonzaal en trad binnen. Hij plaatste een gouden krukje met geborduurde zitting op enige afstand van de troon, ging erop zitten, sloeg een groot boek open en legde het op zijn satijnen knieën. “Houd op met al die poespas en begin!” beval de keizer. Jelle zette een lorgnet op de neus en begon statig te lezen: “Het was een bitter koude nacht. De sneeuw viel in dikke vlokken omlaag en het vroor dat het kraakte. Over het eenzame bospad liep een rendier en trok hijgend een zware slee, waarop de kerstman…”
“Kwatsch!” riep de keizer. “Ik wil kerst en geen kerstman. Ga in de hoek staan.” Jelle verloor zijn deftigheid niet. Hij legde het boek neer, nam zijn lorgnet af, stond op en schreed met waardige passen naar een hoek van de zaal waar hij in de houding ging staan, met zijn neus in het gordijn.
Enkele minuten later klopte de tweede lakei, Youri,  aan, trad binnen, ging op het krukje zitten, sloeg zijn boek open en begon te lezen: “Er was eens een boompje dat had groene blaadjes die in de herfst rood werden en daarna geel en tenslotte afvielen. Toen werd het boompje toch zo treurig. Het dacht: had ik maar naalden, dan zou ik in de winter niet kaal zijn en een kerstboom kunnen…”
“Vreselijk!” riep de keizer. “Ik wil kerst en geen kerstboom. Ga in de hoek staan.” Ook Youri stond gehoorzaam op en liep naar de tweede hoek.
Daarop verscheen Sophie, de derde lakei. Zij had een klein stoffig boekje gevonden: zij bleef staan en begon meteen voor te lezen: “Lang ge-geleden leefde er eens een boe-boerendochter Charlotte en die had in haar hoe-, hoe-, hoenderstal een heleboel dieren. Maar toen het de-de-december was, dacht Charlotte ineens: ik heb geen kerst-, geen kerst-, geen kerst-”
“Ah,” sprak de keizer. “Net als ik. Dat begint er op te lijken. Ga door.”
“Geen kerst-, geen kerst-, geen kerstgans, bedacht Charlotte
De keizer werd paars. “In de hoek,” brulde hij. Wat een suf verhaal. En ook Sophie ging stram in de hoek staan, met haar neus tegen het schilderij van de vorige keizer.
Toen werd de lijfwacht opgetrommeld. De kapitein die Niek heette, verscheen aan het hoofd van zijn manschappen; stelde zich op voor de troon, salueerde en sprak: “Present, Majesteit Dries.”
“Ik wens het kerstverháál,” beval de keizer. “Ga het onmiddellijk zoeken.”
“Het kerstverhaal zoeken,” antwoordde de kapitein, “jawel Majesteit.” Hij salueerde opnieuw en marcheerde de troonzaal uit. Nu doorzocht de lijfwacht het gehele paleis: Nienke die altijd heel erg ijverig was keek in alle hoeken en gaten en zelfs Rosa lette een keer heel goed op en deed heel erg goed mee!

Niet alleen de bibliotheek maar ook alle verdere vertrekken en ook alle kamers. Van de hofdame Ilana, van de poetsvrouw Merel, degene die de muziek altijd verzorgde en Geertje heette, van de wasmeiden ( die heetten natuurlijk Jessie en die andere natuurlijk die blonde Sophie achterin), van de kamerdienares – een hele sjieke met een bontjasje soms aan die Sabine heette, van de kleedsters die heel erg veel smaak hadden en er daarom zo altijd zo mooi uitzagen en Danielle en Gitte heetten – en van de stalmeesteres die heel erg goed kon hockeyen maar dat slaat nergens op in dit verhaal maar wel Renee heette, werden de kamers doorzocht. Alle boeken waar een kerstverhaal in stond, werden verzameld en in optocht naar de keizer gebracht. “Lees voor,” snauwde Dries; ik wil het echte kerstverhaal horen!
De kapitein Niek salueerde en begon in het eerste boek. Maar dat verhaal ging over een kerstpudding en de keizer rukte Niek het boek uit de handen en smeet het tegen de muur. De kapitein salueerde en nam het volgende verhaal. ‘De kerstkrans’ heette dat en Dries schopte het boek tegen het plafond. Zo ging het maar door. De kerstroos, de kerstkaars, de kerstman, alle boeken werden door de keizer weggesmeten. “Namaak! Ik wil het echte, ga het zoeken, onmiddellijk. Ik wens het vanavond te horen!” – “Oke, vanavond te horen,” antwoordde Niek en marcheerde saluerend weg. Maar in de deur botste hij tegen de oude, lelijke keukenmeid op en die riep: “Waar blijven de lakeien om de soep op te dienen?” – Jelle, Youri en Sophie: soep!
“Soep,” bulderde de keizer. “Wie durft daar over soep te spreken? Ik wil geen soep. Tuthola! Ik wil het kerstverhaal!”
Maar Vivian kon helemaal niet lezen of schrijven. Ze droeg een vette voorschoot, ze had glimmende wangen en dikke ronde armen. Ze zag er niet uit…..” Nou, nou,” zei ze, “het kerstverhaal.” Ze waggelde naar voren. “Bedoelt u Maria en Jozef in de stal met het kind in de kribbe en de herders er omheen?” vroeg ze. “Aha,” zei de keizer, “vertel het me!” – “Nou,” zei Vivian, “dat… kent u toch zeker?” – “Vertel het me,” brulde de keizer en de lijfwacht – die ijverige en Nienke en ook Rosa drukten de keukenmeid Vivian op het gouden krukje met de geborduurde zitting. “Nou, Maria en Jozef moesten naar Bethlehem,” begon ze bevend. “Maar het was overal vol en zo kwamen ze in de stal en daar kreeg zij haar kindje en ze legde het in een kribbe op een beetje stro want ze had niets anders en toen kwamen de herders en toen…”
“En toen?” vroeg de keizer.
“Nou toen… toen niks,” stamelde Vivian. “Dat is ’t.”
“Het hele verhaal?” riep de keizer.
Vivian knikte.
“Lijkt nergens naar!” schreeuwde de keizer. “Ga in de hoek staan!” De keukenmeid ging in de vierde hoek van de zaal staan met haar neus tegen de scheurkalender. “Zoek een andere verteller!” beval de keizer schreeuwend. “Onmiddellijk Mars.”
De lijfwacht marcheerde weg en kwam even later terug met een hofdame, die dadelijk ging zitten en begon te vertellen. Ze heette Roos. Ze had een mooie stem en weidde lang uit over de mooie blauwe sjerp van Maria en het prachtige gezang van de engelen. “En het kindje lachte zo lief,” sprak ze. “En toen?” vroeg de keizer. Roos schokte overeind. “Vond u het niet mooi?” vroeg ze. “Nee,” antwoordde de keizer. “Tegen de muur. Weg met die Roos. De volgende.”
Nu verscheen een kamerdienares Britta die uitvoerig beschreef hoeveel moeite Jozef deed om toch een plaats in een der herbergen te krijgen, hoe koud het was in de stal en hoe dikke tranen over de verweerde rimpels van de herdersgezichten biggelden. “En toen?” vroeg de keizer knorrig. “De geschiedenis is uit, Majesteit,” sprak Britta plechtig. “Tegen de muur,” brulde Dries, “zoek een volgende verteller.”
De volgende was een adellijke vrouw Britt die het alleen maar over de herders had en hen gekke dingen liet zeggen en daarna kwam er een hofdame die heel bekend was omdat ze op de TV bij DWDD was geweest en Jill heette en die het in dichtvorm deed, maar telkens vroeg de keizer: “En toen?” Dan kwam er geen antwoord en ze werden tegen de muur gezet.
Tenslotte verscheen er een groepje hovelingen, dat gauw een kerstspel had ingestudeerd. Ze voerden het op met een echte os en een echte ezel, maar de keizer riep: “Kwatsch! Namaak. ’t Lijkt er niet naar. Tegen de muur met jullie. De volgende.”
Maar er was niemand meer in het paleis. De hele hofhouding stond in de troonzaal met de neus tegen de muur, de lijfwachten Nienke en Rosa stonden stram in de houding, met de kapitein Niek saluerend aan het hoofd en het bleef doodstil.
“Het kerstverháál!” brulde Dries, “het echte.” Maar het bleef doodstil.
Jawel, totdat er voetstappen klonken in de gang, de deur geopend werd en een oude soldaat binnenkwam.
Te laat.
Pieter natuurlijk.
Hij droeg versleten schoenen en een grote vaalgrijze jas hing over zijn schouders. “Geen mens bij de poort,” sprak hij, “geen mens bij de achterdeur, geen mens bij de binnendeur, geen mens in de keuken, niemand in de gang, dus ik dacht…, och ik kom maar eens binnen”
“Scheer je weg,” riep de keizer.
“Maar ik wou vragen of…”
“Verdwijn, mars,” schreeuwde Dries.
.”…..onderdak en een hapje in de keuken,” stamelde Pieter.
“D’r uit. Ik bedoel kom hier!” bulderde de keizer. “Kom hier en vertel het kerstverhaal.”
De soldaat strompelde tot voor de troon. Hij keek de keizer aan en zweeg lange tijd. Toen sprak hij: “Och Sire, wat wilt u van een oude soldaat die moe is van de oorlog en moe van het marcheren? Het kerstverhaal? Ik heb een heel leven achter de rug van gaan en staan, van slapen in het koude veld en van dode kameraden. Ik heb het zoete geproefd van de overwinning en het bittere van de nederlaag. Wilt u van mij het kerstverhaal? Mijn schoenen zijn gebarsten en mijn jas is versleten. Hoe kan ik vertellen over wollen schaapjes en zingende engeltjes?” Het was doodstil geworden in de troonzaal.
“Maar wat is het kerstverhaal?” vervolgde de oude soldaat. “U bent een machtig keizer. U beveelt en ieder doet wat u zegt. Ik zie ze hier allemaal staan met hun neus tegen de muur, als gehoorzame onderdanen en zie: het kerstverhaal gaat ook over een keizer. Over de keizer des keizers, over de allerhoogste, die van zijn troon afkwam om mens te worden onder de mensen.”
“Maar,” ging Pieter verder, “is dat een verhaal? Als u mij vraagt: en toen? dan zeg ik: kom van uw troon af, machtig keizer en word mens onder de mensen. Dan zult u het kerstverhaal kennen.”
Pieter zweeg en even bleef ’t stil in de troonzaal.
Toen greep Dries naar zijn gouden kroon en smeet hem met zoveel kracht op de vloer als hij nog nooit gedaan had. Alle hovelingen langs de muur keken ontzet om. “Brutale luis,” schreeuwde de keizer, “hoe durf je zo tegen mij te spreken? Verdwijn van hier, onmiddellijk. In looppas.”
Pieter haalde de schouders op. “Schiet op, mars,” bulderde de keizer. De soldaat haalde opnieuw zijn schouders op, keerde zich om en begon langzaam naar de deur te strompelen. “Donder en bliksem,” brulde de keizer, “ik zei: looppas.” Maar de soldaat scheen het niet te horen en opeens kwam de keizer als een woedende stier overeind, sprong de drie treden van zijn troon af en rende de soldaat achterna om hem het paleis uit te schoppen.
“Dat zal je voelen,” riep hij, maar vreemd genoeg kon de keizer hem niet te pakken krijgen. Telkens wanneer hij meende Pieter een schop of stoot te kunnen geven, was deze juist iets verder dan hij dacht.
“Ik zal je,” schreeuwde de keizer door de lange gang. Hij gooide zijn zware hermelijnen mantel af om zich beter te kunnen bewegen en vloog de strompelende soldaat achterna. Maar deze ging door de keuken, door de achterdeur en de poort uit, zonder dat de keizer hem zelfs had kunnen aanraken.
In machteloze woede holde de keizer verder, de grauwe, schimmige figuur achterna, maar hoe harder hij liep, hoe groter de afstand tussen hen werd en tenslotte verdween de strompelende soldaat geheel uit het gezicht. Toen bleef de keizer hijgend staan. Een koude wind blies door zijn dunne onderkleren en hij begon te bibberen en te klappertanden en met zijn knieën te knikken.
“Ik heb het koud,” schreeuwde hij. Maar niemand hoorde hem. “Breng mijn mantel,” schreeuwde hij. Maar niemand kwam. Hij begon weer te lopen en dwaalde verder en verder. Hij werd kouder en kouder en zijn woede koelde. Toen struikelde hij en viel.
Het was de versleten jas van de soldaat die op zijn weg lag. “Ai,” mompelde de keizer, “ai, ik ben gevallen. Van mijn hoge troon ben ik gevallen.”
Het duurde een hele tijd voor hij weer opstond en omdat het zo bitter koud was, nam hij de soldatenjas, klopte het stof en zand eruit, sloeg hem om zijn schouders en strompelde langzaam terug naar het paleis.
De eerste lakei Jelle, de tweede lakei Youri en de derde lakei Sophie, de oude vieze keukenmeid, de hofdames, de kamerdienares, de kleedsters Danielle en Gitte en alle andere hovelingen stonden nog steeds tegen de muur toen de keizer weer in de troonzaal verscheen. En omdat er geen schreeuwend bevel klonk, draaiden ze één voor één voorzichtig en nieuwsgierig het hoofd om. Daar stond hun heer en meester, de lastige en nukkige keizer, gehuld in een grauwe, versleten soldatenjas. Hij sprak: “Het is kerstavond. Ik wens het feest met u allen aan één tafel te vieren en ikzelf zal het kerstverhaal vertellen.”
Zo gebeurde.

Maar ja, vroeg toen Merceline – want die was als enige nog niet aan de beurt geweest en vroeg zich nu toch wel af of zij ook nog genoemd zou worden in het kerstverhaal – welke verhaal was dat dan?
Welnu, sprak toen de verteller op plechtige toon en heel erg langzaam, welk verhaal dat was, weet ieder die ooit van zijn eigen troon gevallen is.

Prettig kerstfeest allemaal.